<

Nieuwstraat 33

Garage Centrum

Omschrijving

Dit complex is een gemeentelijk monument. Onderstaande tekst is ontleend aan het Erfgoedregister, dat een linker- en rechterpand onderscheidt.

Linker pand
Situering: Hoekpand
Bouwdelen: Bouwmassa met bedrijfsruimte over twee bouwlagen.
Hoofdvorm bouwdelen: L-vormige plattegrond, met in de lange poot twee bouwlagen en in de korte poot een bouwlaag, het geheel onder een plat dak waarbij een lichtstraat in de korte poot. Specifieke bijzondere onderdelen Exterieur: De gevel aan Nieuwstraat bestaat uit een grote houten onderpui op hardstenen plint, in de pui de reeks acht dubbele garagedeuren, met op de verdieping een gemetselde gevel waarin acht vensters met bovenlichten, decoratief gemetselde banden boven deuren en vensters. Aan de Hartesteeg een groot etalagevenster met links de voormalige toegang tot de bovenverdieping, en een groot venster op de verdieping. De huidige borstwering onder dit venster, alsook die van de twee uiterste vensters aan de Nieuwstraat was tot 1959 geheel verglaasd. Zijtraveeën middels lisenen, die zich tot 1959 boven het dak verhieven. Oorspronkelijk smalle daklijst, tegenwoordig overstekende daklijst. Het glas-in-lood dateert uit 1959. Interieur: Van het oorspronkelijk interieur resteert de staalconstructie waarop vloeren en dak rusten, bestaande uit kolommen met een draagbalk, de oude smeerpunt gelegen achter de dubbele deur geheel rechts, en qua structuur de wc op de verdieping.

Rechter pand
Situering: Pand in straatwand
Bouwdelen: Bouwmassa met bedrijfsruimte over twee bouwlagen.
Hoofdvorm bouwdelen: Rechthoekige plattegrond waarop twee bouwlagen met kapverdieping, gedekt door afgeknot zadeldak. Specifieke bijzondere onderdelen Exterieur: Afgeknotte topgevel, recent gepleisterd met schijnvoegen, gevelopeningen vensters verdieping en toegang begane grond daterend uit 1883, vensterluik uit 1904, gevelopeningen weerszijden toegang begane grond uit 1904. Interieur: Oorspronkelijke enkelvoudige balklaag met raveling links (vloerdelen vernieuwd).

Beschrijving linker pand

Cultuurhistorische context
Het pand op de hoek van de Nieuwstraat en de Hartesteeg is allereerst van belang omdat hier het industriële verleden van Leiden leesbaar wordt gemaakt. Vanaf de dertiende eeuw vormde nijverheid steeds opnieuw de grondslag voor de groei en bloei van de stad. Echter, de sporen hiervan zijn niet zo eenvoudig in het huidige straatbeeld terug te vinden. Het voormalige bedrijfspand aan de Nieuwstraat is wel een zichtbare verwijzing naar dit verleden. Allereerst is het een representant van de laatste periode van industrialisering die tot en met de eerste helft van de twintigste eeuw voortduurde. Daarnaast vormt het een weerklank naar een veel verder industrieel verleden waarvan de wortels tot in de middeleeuwen reiken. De brede gevel trekt aandacht. Het is juist deze langgerektheid waardoor het afwijkt van de overige panden in de straatwand. Een groot deel van de panden in de historische binnenstad is met de kopse kant aan de straatzijde gesitueerd ofwel met de nok haaks op de straat. Het verschil van Nieuwstraat 33 met buurpanden wordt nog versterkt omdat het laag oogt vanwege het platte dak. De acht dubbele deuren geven prijs wat de vroegere functie was. Het bedrijfspand werd in 1924 gebouwd als stallingsplaats voor auto’s. Daarmee heeft het alles van doen met de vooroorlogse twintigste-eeuwse periode, toen het Leiden economisch voor de wind ging dankzij de industrialisering vanaf eind 19e eeuw. De stad breidde zich uit en moderniseerde zich. Nieuwe vervoersmiddelen werden geïntroduceerd als de tram, fiets en auto. Voor deze auto’s ontstonden voorzieningen als tankstations, garages voor reparaties, verkoopzalen, en stallingplaatsen zoals hier aan de Nieuwstraat. Het gebouw verduidelijkt op welke wijze de introductie van de auto in het stadsbeeld plaatsvond. Was de eerste Leidse autobezitter met z’n Benz-motorwagen in 1899 nog een bezienswaardigheid, al snel werd de auto een gangbaar onderdeel van het wegverkeer. In Nederland groeide het aantal auto’s in het eerste kwart van de twintigste eeuw explosief. Tussen 1909 en 1930 nam het aantal toe van 1547 naar 111.793. In 1924, het jaar waarin de garage werd gebouwd, reden al 31.003 Nederlandse auto’s rond. Dat komt neer op een auto per 233 inwoners. Omgerekend moet Leiden dat jaar zo’n 300 auto’s hebben geteld. Eigenaren die buiten de singelgrachten in de nieuw gebouwde villawijken waren gaan wonen lieten eenvoudigweg stallingen in hun tuin bouwen. Autobezitters in de binnenstad waren aangewezen op garages zoals aan de Nieuwstraat. Zo openden ook elders stallingen, waaronder in 1924 garage Minerva (Langestraat 13), garage Haagweg (Haagweg 45) en het Motorhuis (Morssingel). De garage aan de Nieuwstraat had een groot voordeel boven de anderen door de uitzonderlijk gunstige ligging middenin het stadshart en gelegen aan het voorplein van de Hooglandse kerk met ruimte voor manoeuvreren. Het is niet verwonderlijk dat voorafgaand aan de bouw eigenaar Dreef de stalplaatsen alle verhuurd had. Met de overname door Blonk’s automobielbedrijf in 1953 kwam een einde aan het gebruik als stalling. De hoofdvorm van de nieuwbouw herhaalt die van de voorganger en wijst daardoor op nog iets anders dan het meer recente industriële verleden. De architect koos niet voor een volledig nieuwe geleding en vorm binnen de straatwand. Met de langgerekte hoofdvorm is de omtrek nagevolgd van het pakhuis dat plaats moest maken voor de garage. Daarbij bleef overigens wel een deel van de oudbouw overeind staan: de gedeeltelijke negentiende-eeuwse gevel aan de Hartesteeg. De architect verhoogde de nieuwbouw iets, zodat een bovenverdieping mogelijk werd, en het steile schilddak van de voorganger kwam niet terug. Ondanks deze aanpassingen onthult de dispositie van het huidige gebouw uit 1924 een veel vroeger verleden. Het pakhuis op deze plek was onderdeel van een industrieel complex, brouwerij de Os. Dat het bedrijfsgebouw uit de twintigste eeuw vanwege de hoofdvorm naar een vroeger ambachtelijk verleden verwijst is belangrijk. Nijverheid vormt een rode draad in de Leidse stadsgeschiedenis. Een hoofdrol was daarbij weggelegd voor de textielindustrie. Behalve deze stuwende bedrijfstak, want producerend voor de export, kende Leiden ook tal van ambachten die voor de consumptie van de eigen stadsbevolking dienden, zoals leerbewerkers, koperslagers, bakkers en brouwerijen. Het is zoals gezegd niet gemakkelijk de sporen van deze maakindustrie, zowel stuwend als verzorgend, in het huidige straatbeeld terug te vinden. Pas in de negentiende eeuw ontstonden de grote fabrieken als een duidelijk herkenbare plek waar het productieproces zich concentreerde. Daarvoor was vooral het individuele woonhuis plaats van handeling. Dat gold zeker ook voor het stadsdeel waarin Nieuwstraat 33 (en Hartesteeg 6) ligt. Dit gebied tussen beide Rijnoevers werd vanaf de Burcht tot aan de Hooigracht in 1294 toegevoegd aan de stad. Grotendeels alle huizen in deze eerste uitleg hadden een bedrijfsruimte waarin een ambacht werd uitgeoefend. Er ontstonden rond woonhuizen ook clusters van panden met daarin grootschaliger bedrijven als ververijen, houttuinen, scheepsmakerijen, olieslagerijen. Ook werden er vier bierbrouwerijen gevestigd, waaronder de Os. Al deze complexen zijn uiteengevallen en door verbouwingen, nieuwbouw of afbraak zo goed als onzichtbaar geworden in het stedelijk weefsel. Brouwerij de Os zat er al vanaf midden zestiende eeuw, mogelijk eerder en bleef tot 1776 in bedrijf. Het pakhuis op de Nieuwstraat dateerde vermoedelijk uit de zeventiende eeuw. De brouwerij met woonhuis lag aan de Nieuwe Rijn 46. Op de rest van het perceel, dat langs de Hartesteeg doorliep tot aan de Nieuwstraat, stonden bijgebouwen. Deze functionele eenheid van bebouwing met een ambachtelijk functie, gelegen tussen twee straten, kwam veel vaker voor in Leiden. In het geval van brouwerij de Os functioneerde de Nieuwe Rijn als hoofdgevel of voorzijde en de Nieuwestraat als achterzijde. Alle functies van het brouwproces waren op het perceel ondergebracht, het complex herbergde behalve de brouwketels, ook kookketels, mout- en beslagvaten, droogruimtes en opslagruimtes. Welke functie de voorloper van huidige Nieuwstraat 33 had is niet precies bekend. Vanaf de negentiende eeuw wordt het aangeduid als pakhuis. Gezien de vorm, zichtbaar op historische foto’s en prenten, kan het ten tijde van de brouwerij gefunctioneerd hebben als opslagruimte voor graan of biervaten, dan wel als mouterij. De Os bleef tot aan 1776 in functie als brouwerij. Dat jaar kreeg het complex een nieuwe eigenaar. Bij de overdracht bepaalde het stadsbestuur dat er nooit meer gebrouwen mocht worden op deze plek. De nieuwe eigenaar moest zelfs alle onderdelen van de brouwerij uit de panden slopen. De reden hiervoor is onbekend. Wellicht was het vanwege de overlast of had het te maken met voedselveiligheid. Het rivierwater binnen de stad dat als grondstof voor het bier had gediend was inmiddels te vervuild, reden waarom de Os over een eigen waterschuit beschikte om water van elders te betrekken. In de achttiende eeuw was bier ook niet meer de populaire volksdrank van weleer. Hoewel geen brouwerij meer, bleef het perceel van de Os tot aan het begin van de negentiende eeuw dezelfde omvang behouden. Daarna volgde allerlei splitsingen en samenvoegingen. Het langgerekte pakhuis aan de Nieuwstraat 33 bleef daarbij echter intact tot aan 1924.

Architectonische- en bouwhistorische context
Het bedrijfspand dat Nicolaas Dreef in 1924 liet bouwen heeft behalve de hierboven besproken algemene cultuurhistorische waarde ook een specifiek architectuurhistorisch belang voor Leiden. Dit is vanwege de architect, Hendrik Johannes Jesse (1860-1943). Jesse ontwierp talloze woningen, winkels en andere bedrijfspanden, kerken, scholen etc. in Leiden en omstreken. Hij was een beeldbepalende architect die een belangrijk rol speelde in het snel veranderende stadsbeeld ten tijde van de hoogconjunctuur van rond 1900. Daarbij had hij ook oog voor erfgoed. Zo incorporeerde hij de historisch bouwmaterialen die tijdens verbouwingen vrij kwamen in z’n zelf ontworpen woonhuis De Keet aan de Rijnsburgerweg. Garage Het Centrum aan de Nieuwstraat neemt in het oeuvre een opvallende plek in. Er is geen soberder ontwerp van Jesse denkbaar dan hier. Het totale gebrek aan elementen die gangbaar zijn in diens werk waardoor z’n gevels aandacht opeisen is opvallend. Hier ontbreken torentjes, erkers, royaal overstekende gootlijsten of de groen geglazuurde bakstenen. Vergelijk de Nieuwstraat bijvoorbeeld met de overdaad, inclusief granieten onderpui, die Jesse tien jaar daarvoor toepaste bij garage L.A.T.O. aan de Steenstraat 53-55. Kennelijk was bij de Nieuwstraat sprake van een beperkt budget. Wat de overwegingen van opdrachtgever Dreef waren om niet voor spraakmakende architectuur te kiezen is onbekend. De inzet van architectuur als middel om bekendheid te krijgen was in ieder niet nodig. Dreef bestierde reeds een garage vanuit het naastgelegen pand (Nieuwstraat 33 rechterdeel). Bovendien had hij alle garageboxen verhuurd voordat met de nieuwbouw begonnen werd. Budgettaire beperkingen zullen ook de reden zijn geweest voor het verwerken in de nieuwbouw van de negentiende-eeuwse onderpui aan de Hartesteeg. En het verklaart waarom Jesse de gebruikelijke overdaad en opsmuk achterwege liet en de hoofdvorm van het gesloopte pakhuis navolgde. De langgerektheid van de gevel aan de Nieuwstraat wordt benadrukt door de horizontale reeks van deuren en vensters en banden in het metselwerk. De architect heeft geprobeerd het horizontale karakter van de gevel te geleden door de zijtraveeën met lisenen te benadrukken. Dit is niet geslaagd, het middengedeelte van de verdieping is te uitgestrekt in verhouding tot de zijtraveeën. Deze onevenwichtigheid is vergroot door aanpassingen in 1959. Toen zijn de lisenen, die zich tot boven de daklijst verhieven, ingekort en is de smalle lijst die de gevel beëindigde vervangen. De lijst is daarna nogmaals vervangen door de huidige brede, overstekende lijst. De twee lisenen aan de Hartesteeg zijn in 1959 eveneens ingekort. De houten borstweringen op de eerste verdieping dateren ook van deze datum. Tot die tijd waren deze van glas, zodat vanaf de straat de fietsen en brommers in de toonzaal op de verdieping zichtbaar waren. De bouwhistorische waarde van het gebouw is beperkt. De gedeelde oudere bouwmuren met naburige panden zijn waardevol. Maar uit de bouwtijd van de garage resteert behalve de gevels weinig. De indeling op de begane grond is in de jaren 1950 al verdwenen. Wel is nog de oude smeerput aanwezig. De indeling op de verdieping en de trap vanaf de begane grond zijn recentelijk verdwenen. Daarbij is op de verdieping door een rechthoekige uitsnede in de vloer een vide ontstaan. Beide bouwlagen hebben een houten balklaag, ondersteund door een ijzeren onderslagconstructie op kolommen. Het bouwdeel met daklicht aan de achterzijde, in de korte poot van de L-vormige plattegrond, hoorde tot aan 1924 bij naastgelegen pand (Nieuwstraat 33 rechterdeel) waarvan Dreef ook de eigenaar was. De bouwmuren hiervan gaan terug tot in ieder geval de achttiende eeuw. Bij de recentelijke verbouwing is in dit deel een nieuwe trap geplaatst. Op de verdieping is een doorgang gemaakt naar het naastgelegen ter rechterzijde (Nieuwstraat 33 rechterdeel). Tussen 1720 en 1776 waren beide panden weliswaar eerder verheeld geweest, maar dit was op de begane grond.

Gebruiksgeschiedenis

Vanaf de vroegste sporen in de archieven uit de zestiende eeuw tot 1817 is er een ruimtelijk en functioneel verband geweest tussen Nieuwe Rijn 46, Nieuwstraat 33 en Hartesteeg 6. Tot aan 1776 was op het perceel brouwerij de Os gevestigd. Daarna kwam het in handen van architect Andries van Warendorp die op last van het stadsbestuur alle installaties die met het brouwen van doen hadden uit de panden sloopte. In de negentiende eeuw werd het perceel kadastraal opgesplitst te behoeve van de verhuur. Rond 1817 was dit eerst in twee delen: de zijde aan de Nieuwe Rijn en de L-vorm aan de Nieuwstraat. In 1839 volgde een nieuwe splitsing, nu in vijf delen, een deel aan de Nieuwe Rijn en vier kleinere delen aan de Nieuwstraat en Hartesteeg. Tijdens beide splitsingen bleef het geheel in handen van dezelfde eigenaar. Van een functionele eenheid was toen echter geen sprake meer. Pas in 1870 viel het bezit uiteen door de verkoop aan afzonderlijke eigenaren. Hoewel het pakhuis aan de Nieuwstraat 33 ook in meerdere percelen werd gesplitst bleven deze wel steeds in een hand. Achtereenvolgens was dit een logementhouder (1870), een koopman (1875), een kruidenier (1883), en een koopman die er zelf een aardappelhandel had (1896). Een van deze eigenaren, vermoedelijk de aardappelhandelaar, liet een nieuwe winkelpui aan de Hartesteeg bouwen. Dit was nodig, aangezien het pakhuis altijd als bedrijfsruimte aan de achterkant van de brouwerij had gefunctioneerd. Daardoor had het gesloten gevels die voor het winkelend publiek weinig uitnodigend waren. Het was deze koopman uit 1896 die het pakhuis in 1924 aan Nicolaas Dreef verkocht. Nicolaas Dreef verving uiteindelijk het oude pakhuis door nieuwbouw naar ontwerp van de Leidse architect Jesse. Dreef startte in z’n nieuwe pand op 16 juli 1924 garage Het Centrum met de garageboxen waar autobezitters hun trots veilig konden stallen. Op de verdieping kwam een kantoor en een showroom voor rijwielen en motoren. Dreef zat al met een garage op het naastgelegen pand gevestigd (Nieuwstraat 33, rechterdeel) dat sinds 1904 in z’n bezit was. Nadat het bedrijf in 1942 overging op Arie Dreef kwam het in 1953 in bezit van Nicolaas George Blonk die autohandelaar en garagehouder was. Blonk voerde een aantal verbouwingen door. Vermoedelijk zijn meteen de scheidingsmuren tussen de boxen op de begane grond verwijderd. De indeling op de verdieping bleef onaangeroerd. Verder voerde Blonk in 1959 een kleine verbouwing uit, met aanpassingen aan de gevel. In 1971 werden de kadastrale percelen waarop het garagegebouw uit 1924 staat samengevoegd tot één perceel. Na het overlijden van Blonk in 1996 werd de garage opgeheven. In bezit van de gemeente kreeg Nieuwstraat 33 daarna een culturele bestemming. Eerst als tijdelijke tentoonstellingsruimte en vervolgens als ruimte voor het Rijnlands Architectuur Platform. Na verkoop door de gemeente is het recentelijk weer in particuliere handen en volgde een grondige verbouwing tot winkelruimte.

Stedenbouwkundige context

Het bedrijfspand uit 1924 heeft ten slotte ook een stedenbouwkundige waarde. Bij de inpassing heeft Jesse zich niet laten leiden door spektakel. Toch functioneert het gebouw wel degelijk als oriëntatiepunt vanwege de afwijkende hoogte en liggende vorm. Het accentueert de onderbreking in de straatwand gevormd door de Hartesteeg. Daarnaast is er een duidelijke connectie met de open stedelijke ruimte gevormd door de Nieuwstraat en het voorplein van de Hooglandse kerk. Het bedrijfspand manifesteert zich als zodanig expliciet. De dubbele deuren maken het verband leesbaar met deze open ruimte. Tot slot is sprake van een stedenbouwkundige waarde op een hoger schaalniveau. Bij sommige percelen tussen Nieuwe Rijn en Nieuwstraat heeft van oudsher een ruimtelijk functioneel verband bestaan. Daarbij functioneerde de Nieuwe Rijn meer als de publiekszijde, want gelegen bij de markten die hier werden gehouden. Voor deze aaneengesloten percelen diende de Nieuwstraat meer als achterzijde, waar zich de pakhuizen bevonden. Dat was ook het geval bij Nieuwstraat 33. Het huidige sobere bedrijfspand, hoewel pas daterend uit 1924, herinnert aan deze vroegere situatie.

Beschrijving rechter pand

Cultuurhistorische context

Het pand op de Nieuwstraat 33 (rechter pand) is van belang omdat hier het industriële verleden van Leiden leesbaar wordt gemaakt. Vanaf de dertiende eeuw vormde nijverheid steeds opnieuw de grondslag voor de groei en bloei van de stad. Echter, de sporen hiervan zijn niet zo eenvoudig in het huidige straatbeeld terug te vinden. Pas in de negentiende eeuw ontstonden de grote fabrieken als een duidelijk herkenbare plek waar het productieproces zich concentreerde. Daarvoor was vooral het individuele woonhuis plaats van handeling. Het voormalige bedrijfspand aan de Nieuwstraat is wel een zichtbare verwijzing naar de maakindustrie van de vroegmoderne tijd. Het pand representeert daarmee vooral het ambachtelijke industrieel verleden van Leiden. Daarbij geeft het ook inzicht in de laatste periode van industrialisering die tot en met de eerste helft van de twintigste eeuw voortduurde. Nieuwstraat 33 staat in de uitleg van 1294 die zich tussen beide Rijnoevers uitstrekt vanaf de Burcht tot aan de Hooigracht. Grotendeels alle huizen in deze eerste stadsuitbreiding hadden een bedrijfsruimte waarin een ambacht werd uitgeoefend. Er ontstonden rond woonhuizen ook clusters van panden met daarin grootschaliger bedrijven als ververijen, olieslagerijen en brouwerijen. Het bouwblok, omschreven door de Nieuwstraat, Beschuitsteeg, Nieuwe Rijn en Hartesteeg heeft een keur aan bedrijvigheid gekend. Rond 1600 zaten aan de Nieuwe Rijn een koopman, hoedenmaker, mandenmaker, koperslager, bakker, lakenverver en -koper, chirurgijn, fijnschilder en een brouwer. De percelen van de verver, fijnschilder en brouwer strekten zich uit tot aan de Nieuwstraat. Aan die zijde van het bouwblok zaten tussen panden van de kerkmeesters van de Hooglandse kerk verder nog een timmerman, een lakenbereider en een schrijver. Al deze individuele werkplaatsen en complexen zijn door verbouwingen, nieuwbouw of afbraak zo goed als onzichtbaar geworden in het stedelijk weefsel. Op Nieuwstraat 33 zaten uiteenlopende functies gevestigd die zowel ten dienste stonden van de stuwende textielindustrie als de lokale economie. Zo had midden zestiende eeuw lakenverver en -verkoper Govert Willemsz van der Aer meer dan een halve eeuw het perceel aan de Nieuwstraat in bezit waar huidige nummer 33 deel van uitmaakte. Hij woonde op het aansluitende perceel aan de Nieuwe Rijn 43. Hoe belangrijk de textielindustrie was voor de stad liet de opwaartse maatschappelijke ontwikkeling van deze eigenaar zien. Afkomstig uit de ambachtelijke sfeer lukte het deze Van der Aer toe te treden tot de bestuurlijke elite en veertigraad te worden. Naast het vervaardigen van textiel kende Leiden ook tal van ambachten die voor de consumptie van de eigen stadsbevolking dienden, zoals leerbewerkers, koperslagers, bakkers en brouwerijen. Tussen 1720 en 1776 maakt Nieuwe Rijn 33 deel uit van de naastgelegen brouwerij de Os. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw had de functie van het pand op Nieuwstraat 33 alles te maken met het opgaande economische tij waarbij de stad zich uitbreidde en vernieuwde. Tot aan 1904 behield het nog een ambachtelijke functie. Als laatste was dit een bedrijf in bouwmaterialen dat er vanaf eind jaren 1850 was gevestigd. Behalve vensterglas werden er ter plaatse geproduceerde verven en vernissen verkocht. Gezien de vele verbouwingen en nieuwbouw was aan dergelijke producten in Leiden veel behoefte. In 1904 kreeg Nieuwstraat 33 een nieuwe eigenaar die er rond 1923 een garage vestigde. Met de modernisering van de stad werden nieuwe vervoersmiddelen geïntroduceerd als de tram, fiets en auto. Voor deze auto’s ontstonden voorzieningen als tankstations, garages voor reparaties, verkoopzalen, en stallingplaatsen. De auto had in 1899 z’n intrede in Leiden gedaan. In 1924 moeten er in de stad al krap 300 autobezitters zijn geweest. De garage-eigenaar op de Nieuwstraat bouwde op het naastgelegen Nieuwstraat 33 (linker pand) in 1924 een garage met stallingsplaatsen.

Architectonische- en bouwhistorische waarde

De architectuurhistorische waarde van Nieuwstraat 33 komt voort uit de koppeling met het ambachtelijke industriële verleden van Leiden. De voorgevel laat een voorgeschiedenis zien als bedrijfspand en is overduidelijk geen woonhuis- of winkelgevel. Daarop wijzen de grote openingen in de gevel, zowel op de begane grond als de vensters op de verdieping. Bovendien is sprake van een historische gelaagdheid. De gepleisterde afwerking met schijnvoegen, hoewel een recente reconstructie van de situatie uit 1883, refereert naar de negentiende eeuw. De afgeknotte topgevel met lijst wijst op een verder verleden, en dateert vermoedelijk uit de achttiende- of negentiende eeuw. In het interieur geeft de grote raveling eveneens een vroegere utilitaire functie aan. Te ruim om slechts als trapgat te functioneren zal het ook ten behoeve van een hijsruimte hebben gediend. De bouwhistorische waarde van het pand is beperkt. De bouwmuren zijn waardevol, de oorsprong ervan kan teruggaan tot de zeventiende eeuw. Ook van waarde is de enkelvoudige balklaag met raveling die zeventiende- tot negentiende-eeuws dateert. Van een oorspronkelijke indeling of restanten daarvan zal na 1923 met de ingebruikname als garage al geen sprake meer zijn geweest. Wat resteert uit de periode als garage is de deur in het middelste venster op de verdieping en de gevelopeningen op de begane grond aan weerszijde van de toegang. Bij de recentelijke verbouwing zijn verdiepingsvloeren en kap volledig vernieuwd. Voor de kapconstructie zijn deels stalen spanten toegepast. Verder is het pleisterwerk uit 1883 gereconstrueerd, zijn de dubbele garagedeuren vervangen door vensterglas, en is de voordeur vervangen. Ingrijpend is tot slot het los van elkaar functioneren van de twee bouwlagen middels twee nieuwe aangebrachte verhelingen en het weghalen van de trap. De kantoorruimte op de begane grond is verheeld met Nieuwstraat 31. De winkelruimte is op de verdieping verheeld met Nieuwstraat 33- Links.

Stedenbouwkundige waarde

Het bedrijfspand op Nieuwstraat 33 heeft tot slot stedenbouwkundige waarde. Het maakt deel uit van een historische binnenstedelijke ruimte die opgebouwd is uit gesloten bouwblokken. De gevel ondersteunt daarbij enerzijds de variatie die de straatwand aan de Nieuwstraat karakteriseert. Anderzijds maakt het duidelijk hoe het specifieke bouwblok functioneerde binnen de wijk. Bij sommige percelen tussen Nieuwe Rijn en Nieuwstraat heeft van oudsher een ruimtelijke functionele band bestaan. Daarbij functioneerde de Nieuwe Rijn meer als de publiekszijde, want gelegen bij de markten die hier werden gehouden. Voor deze aaneengesloten percelen diende de Nieuwstraat meer als achterzijde, waar zich de pakhuizen bevonden. Dat was ook het geval bij Nieuwstraat 33. Het bedrijfspand herinnert aan deze vroegere situatie.

Gebruiksgeschiedenis
Het pand Nieuwstraat 33 heeft vanaf het vroegste begin een utilitair karakter gehad. Aanvankelijk was dit ten behoeve van ambachtelijke bedrijvigheid, al dan niet met winkelfuncties, om vervolgens zowat de gehele twintigste eeuw als garage dienst te doen. Daarna kreeg het een culturele functie, tegenwoordig functioneert het als kantoor en winkel. Tijdens de ambachtelijke fase heeft er vanaf midden zestiende eeuw tot 1904 zowat een onafgebroken verband bestaan tussen Nieuwstraat 33- Rechts en de Nieuwe Rijn. Daarbij functioneerde de Nieuwe Rijn meer als de publiekszijde waar ook gewoond werd. Het pand aan de Nieuwstraat diende meer als achterzijde. Nieuwstraat 33 wordt al vrij vroeg als pakhuis omschreven. Achtereenvolgens maakte het deel uit van Nieuwe Rijn nummer 43 (tot 1720), 46 (1720-1776) en 45 (1790-1904). Het merendeel van de eigenaren had er een ambachtelijk bedrijf, in de periode tot 1720 was dat onder meer de gemelde lakenverver en -verkoper en een koperslager. Daarna maakte het deel uit van brouwerij de Os die op een groot perceel tussen Nieuwe Rijn 46 en de Nieuwstraat was gelegen. Vanaf 1790 waren zowel ambachtelijke bedrijven als winkels gevestigd op de Nieuwe Rijn 45 waarmee het pakhuis in verband stond. Van belang is daarbij Frans Adam Liefrinck, die in 1868 eigenaar werd van beide percelen. Liefrinck breidde in 1878 het pakhuis Nieuwstraat 33 – Rechts uit door het tweede achterhuis van Nieuwe Rijn 45 af te splitsen en bij het perceel van het pakhuis te voegen. Dit tweede achterhuis is tegenwoordig de korte poot van de garage met L-vormige plattegrond die in 1924 op Nieuwstraat 33 – Links ontstond. Vijf jaar na deze splitsing liet Liefrinck het pakhuis verbouwen. Hij bestierde er een bedrijf in verfwaren, vernissen en vensterglas, producten waar zoals gezegd in het laatste kwart van de negentiende veel vraag naar was. In 1851 was Liefrinck een vernisstokerij begonnen, aanvankelijk in Leiderdorp, en vanaf 1852 in Leiden aan de Haven. Eerst als huurder vestigde hij in 1857 z’n bedrijf aan de Nieuwstraat, waarbij hij zelf ging wonen aan de Nieuwe Rijn 45. In 1868 werd hij daadwerkelijk eigenaar van beide panden. Daarna kwamen het pakhuis en Nieuwe Rijn 45, vermoedelijk door vererving, in bezit van Frederik Albert Liefrinck te Nijmegen. Deze verkocht de panden aan verschillende eigenaren in 1904 en 1912 waarmee een einde kwam aan de koppeling met de Nieuwe Rijn. Vanaf 1904 volgden twee decennia waarin geen enkele connectie bestond met omliggende panden. Dat jaar werd Nicolaas Dreef eigenaar van Nieuwstraat 33 – Rechts, waar hij later een garage vestigde. Vanaf 1924 kreeg Dreef ook het naastgelegen Nieuwstraat 33 (linker pand) in bezit. Op dit perceel liet hij een nieuwe garage bouwen met daarin boxen voor het stallen van auto’s. Tegelijkertijd werd de gevel van Nieuwstraat 33 aangepast. Dit door het aanbrengen van grote dubbele deuren, het verlengen van het middelste venster op de verdieping, en de gevel werd ontdaan van de pleisterlaag en sierlijst langs de topgevel die Liefrinck in 1883 had laten aanbrengen. In 1953 kwamen Nieuwstraat 33 (linker en rechter pand) vervolgens in bezit van Nicolaas George Blonk die de functie als garage voortzette, echter zonder de stallingsplaatsen. Hij liet in 1971 de kadastrale percelen van pakhuis en garagegebouw uit 1924 (Nieuwstraat 33 linker en rechter pand) samenvoegen tot één perceel. Na het overlijden van Blonk in 1996 werd de garage opgeheven. In bezit van de gemeente kreeg Nieuwstraat 33 daarna een culturele bestemming. Eerst als tijdelijke tentoonstellingsruimte en vervolgens als ruimte voor het Rijnlands Architectuur Platform. Na verkoop door de gemeente is het recentelijk weer in particuliere handen en volgde een grondige verbouwing tot kantoorruimte op de begane grond en winkelruimte op de verdieping.

Waardering Nieuwstraat 33 (linker pand) is van algemeen belang vanwege:

• Cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarde:

Het object heeft cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarde:
– vanwege zijn oorspronkelijke functie als autostalling voor autobezitters in de Leidse binnenstad ten tijde van het Interbellum, toen het autobezit in een korte tijd sterk toenam.
– vanwege zijn geschiedenis als (voormalig) bedrijfspand in een straatwand die van oudsher door bedrijfspanden werd ingenomen, binnen een gebied (langs de Rijn) waarin van oudsher activiteiten plaatsvonden op het gebied van stedelijke handel, vervoer en ambacht.
– vanwege zijn markante ligging als (voormalig) bedrijfspand op de hoek van de Nieuwstraat en de Hartesteeg in een straatwand die van oudsher door bedrijfspanden werd ingenomen.
– vanwege de openheid van de gevel in directe relatie tot het kerkplein van de Hooglandse kerk.

• Architectuurhistorische waarden

Het object heeft zeer hoge architectuurhistorische waarde:
– vanwege zijn hoge typologische en bouwhistorische waarde en voor Nederland zeldzame ouderdom als (voormalig) garagegebouw uit 1924 dat specifiek voor autostalling ontworpen is (utiliteitsbouw).
– Het sobere ontwerp van een voor Leiden zeer beeldbepalende architect Hendrik Johan Jesse (1860-1943) in een periode die werd gekenmerkt door hoogconjunctuur is daarnaast ook van hoge waarde. Nieuwstraat 33 (rechter pand) is van algemeen belang vanwege:

• Cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarde:

Het object heeft cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarde:
– vanwege de relatie van de architectuur met het vroegmoderne ambachtelijke industriële verleden. Het historisch gebruik als pakhuis komt tot uitdrukking in de gebouwtypologie en gevelarchitectuur.
– vanwege zijn ligging als voormalig pakhuis tot 1904 behorende tot een huis aan de Nieuwe Rijn, daarmee uitdrukking gevend aan de bedrijfsgeschiedenis van de Nieuwstraat in relatie tot de representatieve bewoning aan de Nieuwe Rijn.

Bijzonderheden

Bouwjaar

1924

Opdrachtgever

Bouwtekeningen

Bestek

Foto's

Overige links