<

Rijnsburgerweg 83

Woonhuis Linschooten

Omschrijving

Het is pand is een gemeentelijk monument. De navolgende beschrijving is ontleend aan het Erfgoedregister.

Herkenningsgegevens Situering: Onderdeel van een aaneengesloten gevelwand met perceelsgewijs ontwikkelde bebouwing. Bouwdelen: Woonhuis bestaande uit één bouwmassa. Hoofdvorm bouwdelen: Het tweebeukige woonhuis heeft een rechthoekige plattegrond en is opgetrokken in twee bouwlagen onder een haaks op de weg geplaatst zadeldak. De gevels zijn gemetseld en zijn voorzien van een uitspringende driezijdige erker en een verdiept gelegen entreepartij onder een rondboog. Specifieke bijzondere onderdelen Exterieur: Het woonhuis heeft groen geglazuurde bakstenen elementen, een erker met art nouveau balkonhek en een betimmerde geveltop. De entree is verbijzonderd met een rondbogige nis en een houten pui met bovenlichten met roedeverdeling. Aan de achtergevel bevindt zich een met gesneden houtwerk verrijkte loggia boven een eenvoudige serre. Interieur: Het interieur is voorzien van marmeren vloertegels en lambriseringen in de vestibule en gang. De vele paneeldeuren worden afgewisseld met deuren met geëtst glas. De voorkamer heeft naast een zwarte natuurstenen schouwombouw een beschilderd art nouveau plafond met lijstwerk. Het lijstwerk komt ook in andere kamers terug. In verschillende kamers is een kamer-en-suite aanwezig. Ook op de verdieping is een zwarte natuurstenen schouwombouw in de voorkamer geplaatst. Verdere bijzonderheden zijn het balkje achter het zijraam van de entreepui, het sluitwerk op de serredeur en het wasrek op zolder. BESCHRIJVING IV HISTORISCHE CONTEXT Architect Hendrik Johannes Jesse (1860 – 1943) Hendrik Johannes Jesse werd in 1860 in Zaltbommel geboren. Als gevolg van zijn wens architect te worden, verhuisde hij in 1877 naar Leiden. Daar ging hij in de leer bij een timmerman en volgde tegelijkertijd een opleiding aan de avondtekenschool Mathesis Scientarum Genetrix (MSG). Zijn eerste baan vond hij bij het architectenbureau Salm te Amsterdam. Waarna hij ook de Polytechnische School in Delft volgde. De eerste stappen in zijn carrière als architect, zette Hendrik door mee te doen aan een prijsvraag voor de Nieuwe Nederlands Hervormde kerk in Katwijk aan Zee. De eerste ontwerpen van Hendrik Jesse kenmerken zich vooral door de architectuurtaal van de neostijlen, zoals de neorenaissance. Begin jaren 90 van de 19de eeuw begint Jesse zich langzaamaan los te maken van de zuivere historische bouwtradities. In deze periode komen de voor Jesses latere werk kenmerkende groen verglaasde bakstenen en de rondbogige muuropeningen voor het eerst voor. Dit laatste zag hij als een manier om diepte in gevels te krijgen. Aan het einde van de 19de eeuw laat Jesse zich inspireren door de werken van Berlage en hij heeft dan ook contact met hem over zijn architectuuropvattingen. Dit mondt uit in de voor Jesse bekende architectuurstijl, waarin de duidelijk getoonde constructie, de sobere gevels zonder opvallende ornamentiek (soms enkel wat baksteenornamentiek), verspringende raamhoogtes, ramen met in roeden verdeelde bovenlichten en veelal groen glas, rondbogige muuropeningen en groen verglaasde bak- en raamdorpelstenen werden gebruikt. Samenvattend veranderde de architectuurstijl van Hendrik Jesse aan het einde van de 19de eeuw naar een meer rationalistische bouwvorm. In 1903 ging Jesse een samenwerking aan met de architect Fontein. In het 7 jaar durende partnerschap werden vooral winkels en woonhuizen gebouwd, waarbij het ontwerp sterk werd beïnvloed door de art nouveau. Tussen 1918 en 1939 zou de stijl van Jesse nog eenmaal veranderen en krijgen de ontwerpen een meer traditioneel karakter. Er komen dan ook materialen als riet in zijn ontwerpen. Daarnaast maakt hij enkele kleine, blokvormige villatjes met een tentdak, al dan niet met een zeeg. Deze hebben een meer expressionistisch karakter. In 1943 overlijdt Hendrik Jesse in zijn eigen woonhuis ‘De Keet’, eveneens aan de Rijnsburgerweg gelegen. Voor zover er interieurs van Hendrik Jesse bekend zijn, verwijzen deze overwegend naar de neostijlen waarbij historische materialen als zware balken en rondbogige doorgangen van baksteen de scheidingen tussen kamers vormen. De schouwen worden bij voorkeur uitgevoerd in majolica of Delftsblauwe tegels. Toch maakt hij ook moderne interieurs met kamer-en-suite inrichting. Van de afwerking van deze interieurs zijn echter geen voorbeeldafbeeldingen bekend. Van villa Meerburg te Katwijk (tegenwoordig Katwijks Museum) is wel bekend dat deze ook een marmeren lambrisering had voorzien van bladgouden art nouveau ornamentiek. Cultuurhistorische context Aan het einde van de 19de eeuw groeide Leiden zeer voorspoedig. Maar er was buiten de grenzen van de fysieke stad geen ruimte om te groeien. Hier begonnen gelijk de omliggende gemeenten, zoals Oegstgeest en Zoeterwoude. Zelfs het station was op Oegstgeests grondgebied gelegen en de gegoede burgers die buiten de singels gingen wonen, werden daarmee inwoners van de buurgemeenten. Nadat de eerste aanzetten tot annexatie van delen grond van de buurgemeenten niets opleverden, werd het onderwerp in 1872 weer actueel. Na verschillende voorstellen werd in 1896 het wetsvoorstel tot annexatie getekend. Hierbij kreeg Leiden in een keer 3,66 vierkante kilometer grond erbij. Zo’n 200% meer grond dat het oorspronkelijk had (1,98 km2). Direct na de annexatie werden door verschillende partijen plannen ingediend voor de ontwikkeling van woonwijken. Er was vooral langs de randen van de uitvalswegen gebouwd. Daarachter en -tussen was nog veel ruimte om nieuwe straten te ontwikkelen. Zo verging het ook de Rijnsburgerweg, de verbindingsweg tussen Leiden en Oegstgeest. Hierlangs was al in de 19de eeuw een start gemaakt met de ontwikkeling van woonhuizen voor de gegoede, kapitaalkrachtige (overwegend Leidse) burgerij. Verschillende Leidse partijen, waaronder architecten, winkeliers en vennootschappen, tekenden voor de ontwikkelingsopgave. Zo ook de vennootschap ‘De Leidsche Bouwmaatschappij’, die H.J. Jesse einde 19de eeuw samen met enkele partners oprichtte. Het waren meestal Leidse architecten die tekenden voor de nieuwbouw in het buitengebied. Het architectuurbeeld dat langs de weg ontstond was divers en was sterk gekoppeld aan het oeuvre van de betreffende architect en de heersende bouwstijl. Het pand Rijnsburgerweg 83 bleef tot 1920 onder Oegstgeest vallen. Pas bij de tweede annexatie die in dat jaar tot stand kwam, kwam ook dit deel van de Rijnsburgerweg binnen de gemeente Leiden te liggen. De woning is daardoor illustratief voor de vroege historische ontwikkeling van de Rijnsburgerweg als gebied voor particuliere projectontwikkeling en de geschiedenis van de uitbreiding van Leiden als sterk groeiende stad. Stedenbouwkundige context De Rijnsburgerweg heeft een Middeleeuwse basis. Hij werd in de 14e eeuw aangelegd door de Hoogheemraden van Rijnland uit naam van Albrecht van Beieren. De weg liep vanaf de Rijnsburgerpoort naar Rijnsburg. Vanaf de 16e eeuw is de weg verhard, maar niet bestraat. In 1816 wordt een tol verleend, waarmee de weg verbeterd en onderhouden kan worden. Deze tol zou bijna een eeuw dienstdoen tot in 1911. In dat jaar wordt de tol afgekocht. De tol lag volgens de bouwaanvraag voor de woning Rijnsburgerweg 83 vlak bij dit pand. Pas in 1896, bij de annexatie, wordt het zuidelijke deel van de Rijnsburgerweg bij Leiden getrokken. 24 jaar later, in 1920, komt ook de rest van de Rijnsburgerweg tot aan de Warmonderweg bij het Leidse grondgebied. De weg was oorspronkelijk 2 meter smaller bedacht. Het was mede door toedoen van de architect H.J. Jesse dat het profiel van de weg breder is uitgevallen. Hij bedacht dat de woningen 10m achter de door de gemeente Oegstgeest bedachte rooilijn moesten worden gebouwd met een ruime voortuin. Deze vooruitziende blik heeft er ondanks het verbreden van de weg in 1925/1926 en het toenemende verkeer toe geleid dat er nog steeds sprake is van een aantrekkelijke en brede straat. Tot aan de 19de eeuw is de weg nauwelijks bebouwd. Pas bij de uitbreiding van Leiden wordt er aan het einde van de 19de eeuw gestart met een tweezijdige lintbebouwing voor de Leidse gegoede en kapitaalkrachtige burgerij. Vanwege de ontwikkelingswijze, die op basis van particuliere initiatieven plaatsvindt, is er sprake van overwegend perceelsgewijze ontwikkeling van de bebouwing. Sommige delen zijn meer als een bouwblok ontwikkeld, maar ook hierbij zijn de individuele woningen binnen het blok duidelijk afleesbaar. Net als de andere woningen aan de Rijnsburgerweg heeft de nummer 83 een ruime voortuin, die bijdraagt aan het kenmerkende straatbeeld van de Rijnsburgerweg. De woning is, als onderdeel van de goed afleesbare perceelsgewijs ontwikkelde gevelwand, exemplarisch voor de stedenbouwkundige ontwikkeling van de Rijnsburgerweg. Het draagt tevens bij aan de afleesbaarheid van de laat 19de-/vroeg 20ste-eeuwse ontwikkeling buiten de Leidse singels. De woning Rijnsburgerweg 83 heeft een ruime voortuin, die door middel van een gemetselde erfafscheiding (pilasters en borstweringen) van de openbare stoep wordt gescheiden. Vanaf de tuinentree loopt een grijs gecementeerd pad met een bies van donkerder grijs cement en mozaïektegeltjes in twee tinten grijs naar de voordeur. Het pad is op verschillende plekken onderbroken door nieuwe tuintegels. Deze liggen op plekken waar het pad te slecht was geworden en was gebroken. Architectonische verschijningsvorm en architectuurhistorische waarde Exterieur De gevels zijn opgetrokken in een rode baksteen in kruisverband boven een plintzone, die door een groen verglaasde baksteenband wordt gemarkeerd. De driezijdige erker, links op de eerste bouwlaag, is in elk gevelvlak uitgevoerd met een staand houten kozijn met een bovenlicht dat is voorzien van glas-in-lood (geometrisch groen, rood en blank glas motief). In het middelste gevelvlak is het raamkozijn hoger dan in de andere twee gevelvlakken. De eenvoudige rechte lateien zijn uitgevoerd in hout. Onder de raampartijen zijn groen verglaasde raamdorpelstenen aangebracht. De ramen zijn aan de buitenzijde voorzien van voorzetramen en ten behoeve hiervan lijken de lateien te zijn opgedikt. Het platte dak van de erker dient direct als balkon, waarlangs een houten balustrade met art nouveau stijlkenmerken is geplaatst. Rechts van de erker bevindt zich in een diepe rondbogige nis de entree. Deze is te bereiken door middel van een gemetselde trap met twee diepe treden, die zijn afgedekt met een natuurstenen plaat. De originele houten voordeur bevindt zich binnen een pui bestaande uit een rondbogig boven- en zijlicht (rechts) en is voorzien van een paneel (onder) en een raam met 16-ruits roedenverdeling (een ruitje in de deur is vervangen door lichtgroen glas met decoratieve strepen). Zowel het bovenlicht als de pui zijn voorzien van blank glas en een roedenverdeling, respectievelijk 8 en 6-ruits waarbij de twee buitenste van de drie 6-ruitsbovenlichten als gevolg van de rondboogvorm zijn afgesneden. Onder het zijlicht is een hoge en vooral diepe borstwering aanwezig met een afgeschuinde bovenzijde. Het schuine deel is uitgevoerd in groen verglaasde bakstenen. In de vestibule geeft een deurtje toegang tot de gasaansluiting die zich in deze borstwering bevindt. De tweede bouwlaag is voorzien van drie staande houten kozijnen. Alle kozijnen hebben een andere invulling. De meest linker betreft een staand schuifraam met een 3-ruits bovenlicht (vernieuwde bewegende delen met dubbel glas). Rechts hiervan is een houten kozijn aanwezig met vernieuwde opslaande balkondeuren met een borstwering en een 3-ruits bovenlicht (dubbel glas). Het meest rechter betreft een houten kozijn met een zware middenstijl. Aan weerzijden van de stijl bevindt zich een vernieuwd schuifraam met een 2-ruits bovenlicht (alle onderdelen hebben dubbel glas). In de boogvelden boven de kozijnen op de tweede bouwlaag is een eenvoudig baksteen mozaïek aangebracht. De loodslabben boven de kozijnen zijn in decoratieve punten geknipt. De geveltop is voorzien van vernieuwd houten latwerk. Deze is grover dan het oorspronkelijke latwerk van de woning. Op deze plek bevindt zich nog een raam in een houten kozijn met een stolpstel. Het bovenlicht van het raam is vervangen door glasvulling. Het dak wordt gedragen op rank gesneden houten klossen. De daklijst is voorzien van lijstwerk. Enkele jaren geleden is het dak van de woning vervangen, waarbij ook de pannen zijn vernieuwd. Op het dak liggen oranje Verbeterde Hollandse pannen. Er is geen gemetselde schoorsteen meer aanwezig. Een moderne afvoerpijp doet dienst als rookkanaal. Het is niet duidelijk of de schouwen in de voorkamers op de eerste en de tweede bouwlaag hier ook werkelijk op zijn aangesloten. De achtergevel bestaat uit een over de gehele breedte van de woning uitgebouwde eerste bouwlaag, die aan de linkerzijde wordt geleed door de houten pui van de keuken met daarin een openslaande deur met boven- en zijlichten en een gemetselde borstwering. Links daarvan bevinden zich de openslaande deuren met boven- en zijlichten van de serre. Op de verdieping is over de volle breedte een balkon met een houten balustrade (zonder versieringen) aanwezig. Links is de achtergevel door middel van een latere toevoeging (in andere baksteenkleur) uitgebreid. In dit geveldeel bevindt zich een houten schuifraam met bovenlicht. Direct rechts hiervan is een houten loggia aanwezig. De overkapping wordt gedragen door houten palen, die zijn voorzien van diamantkoppen. De rechterzijde van de overkapping is naar de naaste buren toe gesloten door middel van een wand van houten delen. Tussen de overkapping en de dragende palen zijn houten korbelen aangebracht met biljoen, diamantkoppen en druppels. In het centrum van de overkapping is een vierkant ornament van balken met gelijkvormige decoratie aangebracht. In de gevelpui achter de loggia is een houten kozijn met openslaande deur, zij- en bovenlichten geplaatst. De deuren en de zijlichten zijn ter plaatse van de borstwering voorzien van een rechthoekig paneel. De bovenlichten zijn voorzien van een verticale roedenverdeling. In de geveltop is een houten kozijn met stolpstel en een bovenlicht (uitgevoerd als klepraam) aanwezig. De overkragende dakrand wordt gedragen door rank gesneden klossen, zoals aan de voorgevel. Het tweelaagse en met zadeldak bekroonde pand heeft een overwegend sober voorkomen. Ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp door Jesse heeft een kleine wijziging plaatsgevonden bij realisatie. Op de ontwerptekening staat een woning met een tweezijdige erker onder een puntig dakje. Verder komt het ontwerp overeen met de gerealiseerde woning. Hoewel de architectuurstijl van de woning niet erg uitgesproken is, zijn het gebruik van de groen verglaasde bakstenen in de gevel en in de entreepartij, het gebruik van de rondbogige nis van de entree en de verschillende hoogtes van de ramen op de eerste bouwlaag duidelijke stijlelementen in het handschrift van Jesse. Ook de combinatie van een serre en loggia passen binnen het oeuvre van de architect. Hierdoor is het pand goed herkenbaar als onderdeel van het oeuvre van de architect H. J. Jesse. Voor de serre ligt een terrasvloer uitgevoerd in een cementspecie waaraan kleur is toegevoegd afgewisseld met zwarte mozaïektegeltjes. De vloer heeft een rode buitenrand, die naar binnen toe wordt afgezoomd door de genoemde mozaïektegeltjes. Het hart van de vloer bestaat uit een grijze cementvloer met daarin een rozet waarin een gestileerde bloemvorm is opgenomen in de kleuren zwart, geel, rood en groen. Voor de keuken is een gelijke terrazzovloer aanwezig (doorlopend). Alleen ontbreekt hier het gestileerde bloemornament. De terrasvloer verkeert in zeer slechte staat. Vanaf het terras geeft een trap met drie treden toegang tot de tuin. Interieur Bij binnenkomst in de vestibule vallen gelijk de wit met grijs dooraderde marmeren vloerplaten en lambriseringen op. De lambriseringen zijn langs de bovenrand voorzien van een art nouveau bas-reliëf van horizontale strepen afgewisseld met vierkantjes. Het bas-reliëf is voorzien van bladgoud. Het zijlicht naast de voordeur heeft een bijzonder detail dat erop is gericht het raampje voor inbrekers goed gesloten te houden. Het bestaat uit een beweegbaar houten balkje dat door middel van een pianoscharnier voor het raam kan worden geplaatst en verankerd. De pui tussen de vestibule en de gang bestaat uit een houten deur met twee staande panelen en daarboven een geëtst glazen raam met sierranden en centraal bloemmotief. Daarnaast is eenzelfde raam geplaatst. Het geheel wordt aan de bovenzijde afgesloten door bovenlichten met een verticale roedenverdeling. De gang is net als de vestibule voorzien van marmeren vloer- en wandplaten. Ook de decoratie in het marmer is gelijk. Verder bevindt zich hier direct achter de vestibulewand een trap met kwarten naar de tweede bouwlaag. Deze is voorzien van een sierlijke balustrade met gedraaide balusters en een trappaal. De in de wand geïntegreerde houten handlijst heeft sierlijke krulvormige ornamentiek op de uiteinden. Verder bevinden zich links in de gang twee deuren, één naar de voor- en één naar de achterkamer. Onder de trap bevinden zich verschillende deuren naar toilet en kasten. Alle deuren zijn voorzien van lijst- en paneelwerk. De vloer in de kast is voorzien van oorspronkelijke vloertegels (rood/zwart geblokt motief). De voorkamer is verrijkt met een sierlijk beschilderd plafond met jugendstil/art nouveau figuren met bloemen, losse bloemen en een achtergrondpatroon in onder andere de kleuren grijsgroen en oudroze. Op enkele plekken is het plafond verlevendigd met bladgouden belijningen en stippen. Daarnaast heeft het plafond een centraal rond lijstwerk ornament en lopen er geprofileerde banden langs de rand. De schouw in de voorkamer is voorzien van een zwarte natuurstenen schouwombouw met consoles en lijstwerk. De voorkamer wordt van de achterkamer gescheiden door een kamer-en-suite met kasten aan de zijde van de beide kamers. De deuren uit deze kasten zijn verdwenen. De en-suite zelf is voorzien van houten panelen en twee glas-in-lood deuren met blank glas. Het plafond in de achterkamer heeft net als in de voorkamer lijstwerkornamentiek. Dit plafond is echter wit geschilderd. Achter de achterkamer ligt een serre. Deze is van de achterkamer gescheiden door middel van een houten pui, waarin schuifdeuren zijn opgenomen. Alleen de bovenlichten zijn voorzien van glas-in-lood (blank glas). De overige delen bestaan uit gewoon glas. De achterdeur heeft nog origineel sluitwerk in de vorm van een deursluiter bestaande uit een draaibaar scharnier en een stangetje met bolletjes, waardoor de deur op verschillende standen kan worden geopend. De deur naar de keuken is net als de vestibuledeur voorzien van geëtst glas. Hoewel de keuken nog op de oorspronkelijke plek in het huis aanwezig is, is het interieur van de keuken zelf gemoderniseerd. Op de overloop van de tweede bouwlaag is in de hoek een wasbakje met kraan aanwezig. De deuren naar de kleine voorkamer en de badkamer zijn voorzien van geëtst glas (zoals op de eerste bouwlaag). De deuren naar de grote kamers zijn voorzien van een paneeldeur. Zowel in de voor- (ook werk- of studeerkamer) als achterslaapkamer op de tweede bouwlaag is lijstwerk op het plafond aanwezig. De plafonds hebben geen zichtbare historische schilderingen. In de voorkamer is de schouw voorzien van een zwarte natuurstenen ombouw. De kamers worden van elkaar gescheiden door een kamer-en-suite die is uitgevoerd met houten schuifdeuren met dichte panelen. Ook de en-suite zelf is voorzien van houten panelen, evenals de kasten van de en-suite in de achterkamer. In de voorkamer zijn deze deuren vervangen door houten platen. De trap naar de zolder is even rijk gedecoreerd als de trap van de eerste naar de tweede bouwlaag. Ook hier vormt een sierlijk gevormde balustrade met balusters en handlijst de begrenzing van de trap. De handlijst tegen de wand is gelijk aan de eerder beschreven handlijst. Boven de trap is op de zolderverdieping een historisch wasrek tussen de wanden geplaatst. Deze bestaat uit latten met daarin ruimte voor vierkante stokken, die los geplaatst kunnen worden. Zowel links als rechts zijn op zolder, achter met houten kraallatten getimmerde wanden, kamers gemaakt (waarschijnlijk na de oorspronkelijke bouw). De kozijnen zijn voorzien van lijstwerk en paneeldeuren (vergelijkbaar aan de onderliggende verdiepingen). De wand van de badkamer op deze verdieping is enkele tientallen centimeters richting de trap verplaatst. De paneeldeur in deze wand is nieuw. Hoewel het pand aan het exterieur vrij sober is, straalt het interieur van de woning met name op de eerste bouwlaag de rijkdom van het interieur aan het begin van de 20ste eeuw uit en is daarmee ook maatgevend voor het interieur van de gegoede burgerij aan het begin van die eeuw. Met name het met art nouveau-ornamentiek beschilderde plafond is een relatief zeldzaam bewaard interieurelement. De bewerking van de marmeren lambriseringen is een voor de architectuur van H.J. Jesse kenmerkend element. Dit komt onder andere terug in een pand van zijn hand in Katwijk (Katwijks museum).

Bouwgeschiedenis

Na de bouw hebben zich nooit meer grote verbouwingen voorgedaan. Het pand is daardoor grotendeels gaaf bewaard gebleven. In 1988 is de riolering van de woning vernieuwd. Op niet nader gedateerde momenten zijn de kozijnen op de tweede bouwlaag aan de voorgevelzijde vervangen door nieuwe bewegende delen met dubbel glas. Ook is recent het dak vervangen, waarbij gelijk een muur op zolder is verplaatst. De oorspronkelijke bouwtekeningen laten echter geen verdeling op de zolder zien. De vraag is dus of deze indeling oorspronkelijk is. Mogelijk dateert deze indeling van later datum.

Waardering

Rijnsburgerweg is van algemeen belang vanwege:

• Cultuurhistorische waarde Het object heeft cultuurhistorische waarde: – als uitdrukking van de wooncultuur van de bemiddelde burgerij rond 1900.

• Architectuurhistorische- en bouwhistorische waarden
Het object heeft hoge architectuurhistorische- en bouwhistorische waarde:
– als herkenbaar en zeer gaaf behouden voorbeeld van het oeuvre van de Leidse architect en bouwondernemer Hendrik Johannes Jesse, inclusief de gemetselde erfafscheiding.
– als voorbeeld van burgerlijke woonhuisarchitectuur uit het eerste decennium van de 20e eeuw,
– vanwege het zeer gaaf behouden interieur, zowel qua ruimtelijke structuur als in zijn oorspronkelijke interieurafwerking en
-detaillering. In het bijzonder het beschilderde plafond in de voorkamer heeft zeldzaamheidswaarde.

• Stedenbouwkundige en landschappelijke waarden
Het object heeft hoge stedenbouwkundige en landschappelijke waarde:
– Vanwege de ensemblewaarde en als beeldbepalend en exemplarisch onderdeel van door particuliere projectontwikkeling gerealiseerde bebouwing aan de Rijnsburgerweg. De architectuur van zorgvuldig metselwerk met groen geglazuurde bakstenen, met markante entreepartij, erker met balkon en houten geveltop, in combinatie met de ruime voortuin met gemetselde erfafscheiding, onderstreept de samenhang van deze woning met de overige (lint)bebouwing aan de Rijnsburgerweg als beschaafde, lommerrijke entree van de stad Leiden.

Bijzonderheden

Op zolder bevindt zich nog een wasrek dat door Jesse in het interieur is verwerkt.

Bouwjaar

1900

Opdrachtgever

J. Linschooten en P. Slagter

Bouwtekeningen

Bestek

Foto's

Overige links